-
1 sammeln
sammeln2 inzamelen, collecteren♦voorbeelden:1 seine Gedanken sammeln • zijn gedachten verzamelen, zich concentrerendie Mehrheit hinter sich sammeln • de meerderheid achter zich scharenLeute um sich sammeln • mensen om zich heen scharenzum Sammeln blasen • verzamelen blazen1 bijeenkomen, zich verzamelen ⇒ zich scharen2 zich concentreren ⇒ zich beheersen, tot zichzelf inkeren♦voorbeelden: -
2 an
an1〈voorzetsel + 3,4〉1 aan, op ⇒ (tot) bij, tegen2 op ⇒ in, met♦voorbeelden:am Fenster stehen • bij het raam staanjemanden an der, die Hand nehmen • iemand bij de hand nemenFrankfurt am Main • Frankfurt aan de Mainan Ort und Stelle • ter plaatseetwas an seinen Platz stellen • iets op zijn plaats zettensich an den Schrank lehnen • tegen de kast leunenan jener Stelle • op die plaatsetwas an die Tafel schreiben • iets op het bord schrijvensich an den Tisch setzen • aan tafel plaatsnemender Ort, an dem er wohnte • de plaats waar hij woondebis an den Rhein • tot aan de Rijnam Ufer entlang gehen • langs de oever gaan, lopenan … vorbei, vorüber • langs … heener ging an mir vorbei, vorüber • hij passeerde mijam Ende des Jahres • aan, op het einde van het jaaram Montag • op maandag, 's maandagsam 2. Juni • op 2 juni, de tweede junian Ostern • met Pasenein Schreiben an mich • een schrijven aan mij (gericht)der Tag, an dem es geschah • de dag waarop dat gebeurdebis an seinen letzten Tag • tot de laatste dag toe5 Mangel, Überfluss an Rohstoffen • gebrek, overvloed aan grondstoffenarm, reich an Nährstoffen • arm, rijk aan voedingsstoffengesund an Leib und Seele • gezond naar lichaam en ziel6 an Krücken gehen • met, op krukken lopenKopf an Kopf stehen • op elkaar gepakt staanTür an Tür wohnen • naast elkaar wonenam besten, meisten, schönsten • het best, het meest, het mooist, op zijn mooistetwas an sich 〈 3e naamval〉 haben • iets als typische eigenschap hebben, iets over zich hebbenan sich halten • zich beheersenes ist nichts an dem • het klopt niet, daar is niets van aanjetzt ist es an dir, zu handeln • nu is het jouw beurt, taak te handelenan dem Roman ist nicht viel (dran) • die roman is niet veel zaaksdas Haus an sich ist schön • het huis op zichzelf is mooian (und für) sich hat er Recht • in de grond, eigenlijk heeft hij gelijk————————an2〈 bijwoord〉4 〈 bij telwoorden〉ongeveer, circa♦voorbeelden:1 Scheinwerfer an! • lichten aan!an sein • aan zijn, aan staan, ingeschakeld zijn3 an Köln, Köln an: 13.20 • aankomst in Keulen: 13.20von Anfang an • vanaf het beginvon Jugend, Kindheit an • van kindsbeen af -
3 fassen
fassenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 pakken, grijpen ⇒ vat krijgen♦voorbeelden:der Wind fasst ins Segel • de wind krijgt vat in het zeilII 〈 overgankelijk werkwoord〉8 meepakken, grijpen♦voorbeelden:jemanden an, bei seiner schwachen Seite, Stelle fassen • iemand op zijn zwakke plek raken〈 figuurlijk〉 jemanden bei seiner Ehre zu fassen versuchen • op iemands eer(gevoel) proberen te werkeneinen Weg mit Bäumen fassen • een weg met bomen omzomenetwas in Worte fassen • iets onder woorden brengen7 das ist nicht zu fassen! • je houdt het niet voor mogelijk!Vertrauen zu jemandem fassen • vertrouwen in iemand krijgeneinen Vorsatz fassen • zich iets voornemenetwas ins Auge fassen • iets onder ogen zienjemanden ins Auge fassen • iemand op het oog hebben10 Angst, Entsetzen fasste mich • angst, ontzetting greep mij aan1 tot bedaren komen, zich beheersen ⇒ opnieuw zijn evenwicht vinden♦voorbeelden:1 fass dich! • beheers je! -
4 finden
findenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉♦voorbeelden:zur Musik finden • door de muziek aangetrokken wordenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:ihre Blicke finden sich • hun blikken ontmoeten elkaarjemanden krank finden • iemand ziek aantreffennichts dabei finden, dass … • er niets op tegen hebben dat …etwas findet Beachtung, Berücksichtigung • op iets wordt geletin bestimmte Kreise Eingang finden • tot bepaalde kringen toegang krijgenGefallen an etwas, jemandem finden • behagen in iets, iemand scheppenden Mut zu etwas finden • de moed voor iets kunnen opbrengen♦voorbeelden:es fand sich keiner, der … • er was niemand te vinden die … -
5 mäßigen
-
6 zusammennehmen
zusammennehmen1 verzamelen, bij elkaar nemen♦voorbeelden:alles zusammengenommen • alles bij elkaar genomen, al bij al, in totaal -
7 zähmen
-
8 an sich halten
-
9 zusammenraffen
-
10 zusammenreißen
zusammenreißen♦voorbeelden: -
11 halten
halten1 stoppen, stilstaan♦voorbeelden:auf einen Hasen halten • op een haas aanleggenauf sich halten • zichzelf respecterenzu jemandem halten • achter iemand staanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:Frieden halten • de vrede bewareneine Zeitung halten • op een krant geabonneerd zijnwas halten Sie davon? • hoe denkt u daarover?etwas für falsch halten • iets onjuist achtennicht viel von jemandem halten • geen hoge dunk van iemand hebbenwofür halten Sie mich? • wat denkt u wel van mij?er hält es mit den Mädchen • hij is gek op meisjes♦voorbeelden:1 sich aufrecht halten • rechtop lopen, zitten -
12 beherrschen
-
13 bemeistern
bemeistern〈 formeel〉 -
14 mächtig
mächtig1 machtig, invloedrijk2 〈met 2e naamval; formeel〉macht hebbend over, meester3 kolossaal, imposant♦voorbeelden:einer Sprache mächtig sein • een taal beheersen -
15 verstehen
-
16 zurückhalten
zurückhalten1 niet tonen, onderdrukken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 achter-, terughouden ⇒ niet teruggeven2 tegen-, weerhouden♦voorbeelden:1 zich inhouden, beheersen♦voorbeelden:
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский